Zelf als ondefinieerbaar fenomeen.

Zelf als ondefinieerbaar fenomeen.

We zien overal patronen en met behulp van taal interpreteren we wat ervaren. Chris Niebauer, Ph. D. cognitieve neuropsychologie*, beschrijft het als volgt: op je schouders zit de meest krachtige patroon-perceptie machine van het bekende universum. We zien patronen, categoriseren dingen, creëren zelfs een taal om deze patronen te beschrijven en dit allemaal met een grote snelheid. Het zijn dus allemaal constructen. Door te categoriseren en deze met taal te beschrijven, ontstaat er een wereld naast de realiteit. Deze meta-wereld kan als zo echt beleefd worden, dat vergeten wordt dat elk construct alleen maar in je hoofd bestaat. We merken het niet eens meer op dat we categoriseren en inpassen in ons geloofssysteem. Door patronen te zien die we zelf bedenken, maken we verhalen/geloofssystemen die los staan van de realiteit.

We hebben ook een construct ‘zelf’ en daarnaast vanzelfsprekend het construct ‘niet-zelf’. De patronen-machine op ons hoofd gebruiken we ook om een onderscheid te maken tussen degene die jezelf bent en de ander. Je ervaart een herkenbaar geheel van gevoelens, gedachten, geheugeninhouden en voorkeuren en die worden ervaren als ‘ik’. En de rest is ‘niet-ik’. 

Er is een construct “dit ben ik”. Je kan hier een aantal bewustzijn-stadia aan toekennen. Iemand kan “dit ben ik” als een gegeven zien. Wat deze persoon is gaan geloven over zichzelf is weggezakt uit zijn bewustzijn, maar blijft wel onbewust zijn zelfbeeld en handelen aansturen. Een volgend stadium kan zijn dat iemand in zijn bewustzijn een verhouding ontwikkelt tot zijn zelfbeeld en handelen en niet wil zijn wie hij gelooft te zijn en anders wil handelen dan hij handelt. Een volgende stap kan zijn dat iemand een beeld creëert van zichzelf zoals hij zou willen zijn, een ideaalbeeld. Daar kunnen mensen vervolgens hun hele leven mee bezig zijn. Niet willen zijn wie we geloven te zijn en willen zijn wie we geloven nog niet te zijn, zou een Boeddhist de bron van alle lijden kunnen noemen. Of in gewone taal: proberen je ideaalbeeld te worden zorgt voor teleurstelling, somberheid en zelf-afwijzing. Evenzo met energie steken in niet willen zijn wie je gelooft te zijn. We zullen steeds tekortschieten.

Denkend lossen we dit probleem niet op, want met denken maken we constructen en dat is nu juist de oorzaak van dit probleem. Er is wel een manier om minder gevangen te zijn in het web van categorieën en dat is door je minder te identificeren met je gedachten. Daar kan meditatie een mooi hulpmiddel bij zijn. Al mediterend word je je bewust van wat er allemaal voor gedachten in je opkomen en ervaar je de categoriseer-machine in actie. Deze gaat altijd maar door, maar je hoeft de verhalen niet te geloven, je hoeft je er niet mee te identificeren. Je kan dat als het laatste stadium zien, het ontgeloven van wat je gelooft over jezelf. Ontgeloven kan je vergelijken met de mist die optrekt, waardoor het landschap helder zichtbaar wordt.

Wie je bent laat zich niet definiëren in statische termen, we zijn juist dynamisch als een soort toverbal. Des te meer we ons ontgeloven, des te meer oorspronkelijk we reageren op situaties, zoals we op dat moment, zonder cliché gedachten, cliché aannames en cliché oplossingen. Een conflict tussen ideaal-zelf en het zelf die we denken te zijn lost zich op. Hiervoor in de plaats kan het idee komen dat we geen consistent zelf hoeven te zijn, dat er geen intern conflict tussen zelf en ideaal zelf hoeft te zijn. En als alle mist is opgetrokken en we stoppen met het maken van patronen en categorieën over ons -zelf-, dan hoeven we ons geen zorgen te maken over ons -zelf-, omdat het -zelf- een verhaal is, een illusie die alleen in onze denkwereld bestaat. We vallen gewoon samen met wie we zijn waarbij wellicht de relevantie van het verschil verdwijnt tussen ik en de buitenwereld. We zijn verstrengeld.

  • No self no problem, how neuropsychology is catching up to Buddhism.

Auteur: Chris Niebauer, Ph.D.