Psychotherapeut Rob van Boven en psycholoog Luuk Mur praten over… sub-persoonlijkheden

Luuk: In de transpersoonlijke psychologie worden in de ontwikkeling van de mens drie fasen onderscheiden.

Als eerste is er de pre-persoonlijke fase, waarin het jonge kind een ‘in-de-wereld zijn’ ervaart en zich door en door verbonden voelt met de wereld.

In de tweede fase is er aanvankelijk nog een sterke verbondenheid met de omgeving, terwijl er zich daarnaast een idee van eigenaarschap ontwikkelt van de ervaringen die het kind heeft ( –ik- voel me blij met een cadeau, –ik- ben bang voor een hond, mamma en pappa houden van –ik-).

Het -ik- ontwikkelt zich steeds verder en het eenheidsgevoel van de eerste fase raakt daardoor op de achtergrond. Een sterk gevoel van een -ik- is noodzakelijk om te kunnen overleven in de samenleving. Het kind beleeft bij het ouder worden steeds meer ‘ik-en-de-wereld’. Er is de ervaring los te staan van de wereld, die nu buiten ons gesitueerd is. Intuïtief denken mensen te weten dat er een vast -ik- ergens in hun hoofd zit die de beslissingen neemt (-ik- wil dit, -ik- vind dit).

Het kind beleeft bij het ouder worden steeds meer ‘ik-en-de-wereld’. Er is de ervaring los te staan van de wereld, die nu buiten ons gesitueerd is.

Door het dominanter worden van het -ik-, en de daarmee samenhangende strijd met de aangeboren natuur van het jonge kind, kan iemand zich eenzaam, somber en gespannen voelen. Wat is nu mijn ware zelf? Is dat wel degene die in deze samenleving functioneert, zich aanpast en overleeft? Een spirituele zoektocht kan het gevolg zijn. Spirituele ontwikkeling kan tot gevolg hebben dat het daadkrachtige -ik-, met zijn overlevingswaarheden, niet langer de regie heeft, maar dienstbaar wordt aan een overstijgend bewustzijn. In deze derde fase is er opnieuw een ervaring van eenheid met de wereld om je heen. Wordt het ego-bewustzijn (fase 2) gekenmerkt door een continue stroom van gedachten en een -ik- beleving die zich plaats tegenover de wereld, in het nieuw ontdekte bewustzijn (fase 3) vallen de zintuiglijke ervaringen weer geheel samen met het zelf.

Rob: Een eerste reactie heb ik op de door jou veronderstelde strijd met het dominante -ik- op de aangeboren natuur van het jonge kind. In mijn model gebruik ik hiervoor de termen ‘daadkrachtige kind’ en ‘kwetsbare kind’. Ik veronderstel dat zij starten met een vanzelfsprekende onderlinge harmonie. Deze harmonie zal voor een deel verstoord worden door wat het daadkrachtige deel gaat geloven in relatie met zijn wereld. Het paradijs raken we daarmee kwijt.

Luuk: Dat ben ik met je eens. Ik denk ook dat er aanvankelijk een vanzelfsprekende harmonie is tussen de eigen natuur en de daadkracht. Dat wordt anders als het -ik- zich ontwikkelt. Er ontstaat dan de optie om af te wijken van de eigen natuur. Je kan beredeneerde beslissingen nemen. Vanaf dat moment zijn er twee krachten in ons, je eigen aangeboren natuur en de mogelijkheid denkend je plan te trekken en dat geeft onrust.

Rob: Een tweede reactie heb ik op het gebruik van het woord ego. Ik vind het prettig het woord ego te gebruiken voor een set van regels waar we ons mee geïdentificeerd hebben. Deze regels zouden dan iets vertellen over wie we zijn en hoe we tegen de wereld aan dienen te kijken. Ego zie ik als een synoniem voor identiteit. Identiteit is wie we geloven te zijn, dus niet wie we zijn.

Identiteit is wie we geloven te zijn. Dit geloof leren we in onze jeugd.

Dit geloof leren we in onze jeugd. Als kind ervaren we onze wereld en proberen die te begrijpen. Het begrijpen van een klein kind is eendimensionaal. Als het zich los leert te zien van zijn wereld, dan ziet het zichzelf nog wel als middelpunt van de wereld. Als het zich overwegend als welkom en veilig ervaart, dan zal het gaan geloven ‘ik ben een goed iemand’. Als het daarentegen de wereld als onwelkom en onveilig ervaart, dan zal het iets in de trant gaan geloven als ‘ik ben geen goed iemand’. Als dit zo geleerd wordt, dan gaan we gaandeweg vergeten dat we het geleerd hebben en we beleven het als waarheid.

Het zich los beginnen te ervaren van de wereld is de start van de ‘geboorte’ van het daadkrachtige kind in ons. Waren we aanvankelijk alleen het natuurlijke kind, nu is er dus een intern broertje bij, het daadkrachtig kind. Dit deel in ons probeert de wereld waarin geleefd wordt te begrijpen. Zijn begrepen ervaringen hebben effect op zijn interne broertje het natuurlijke kind. Hij wordt zo de prediker in ons die zijn ‘waarheid verkondigt. Later ontwikkelt zich de volwassene in ons. Het interne gezin is dan compleet. Wat we -ik- noemen, bestaat dus in mijn model uit drie delen, namelijk de volwassene, het natuurlijke kind en het daadkrachtige kind. Je kan je dit voorstellen als drie sub-persoonlijkheden.

Het daadkrachtige kind predikt zijn ‘waarheid’ en de interne volwassene, die de leiding van het interne gezin behoort te hebben, kan zich daardoor laten indoctrineren. Het daadkrachtige kind doet er alles aan om zijn waarheid overeind te houden. De volwassene vereenzelvigt zich met wat gepredikt wordt. De vergissing is dat de waarheid van het daadkrachtige kind de beste oplossing was toen hij als kind problemen moest oplossen, maar dat er nu veel betere oplossingen voorhanden kunnen zijn. In het volwassen leven waar mensen hun eigen relaties kunnen kiezen, zijn er veel meer oplossingen voorhanden, passend in het hier en nu.

Door onze ervaringen als volwassene zijn we in staat een verhouding te ontwikkelen met ons geloof en kunnen we het ter discussie stellen. Om los te komen van wat we zijn gaan geloven is echter niet eenvoudig, ook al kunnen we ons als volwassene ons niet meer voldoende vinden in wat we zijn gaan geloven. Alleen weten is niet voldoende, daarvoor is de invloed van het daadkrachtige kind vaak te groot. Psychotherapie kan een hulpmiddel zijn.

Terugkomend op het woord ego. Het ego is de vereenzelviging met dat wat gepreekt wordt door het daadkrachtige kind. Het is niet meer als hetgeen deze is gaan geloven. Het ego is niet de prediker zelf of de volwassene en ook niet het kwetsbare kind, het is een identificatie met een geloof.

De prediker en wat die predikt zijn twee verschillende zaken. Wat hij predikt, daar moeten we als volwassene van los zien te komen. Het is echter niet de bedoeling de prediker zelf te negeren of zijn bestaan te ontkennen. Het is zaak om als volwassene door te krijgen wat de behoeftes zijn van de prediker. De volwassene kan vervolgens, als leider van het interne gezin, zorgen voor invulling van deze behoeftes op een volwassen manier.

Luuk, samengevat:

  1. Het jonge kind ervaart de wereld door zijn zintuigen (in-de-wereld-zijn). In een volgende fase ontwikkelt het opgroeiende kind een identiteit. Deze identiteit is gevuld met aannames (geloof) over de wereld en zichzelf (ik-en-de-wereld).
  2. Het geloof is voor het daadkrachtige kind de waarheid. Dit verdedigt hij vol overtuiging.
  3. De volwassene heeft te maken met twee interne invloeden, de aangeboren natuur en geleerde overlevingsstrategieën.
  4. Spirituele ontwikkeling houdt in dat men het door het daadkrachtige kind gepredikte geloof probeert te doorzien. Men leert dan een ‘schoon’ bewustzijn te ervaren, waarbij je samenvalt met je interne en externe ervaringen, zonder vertekening door je geloofssysteem.