Van bescherming naar hulp

Van bescherming naar hulp

Door Krijn T.

Gepubliceerd op 31 dec. 2021 op LinkedIn.

Als journalist publiceer ik over de problemen in de jeugdzorg. Met een scherpe pen, soms hard en redelijk direct. Maar altijd is mijn kritiek gericht op het systeem, de instellingen en de mensen die het beleid maken en een gezicht geven. De mensen op de werkvloer, de jeugdbeschermers, jeugdprofessionals, raadsonderzoekers etc. zijn slechts de uitvoerders die het beleid moeten uitvoeren. Zij worden geconfronteerd met onuitvoerbare opdrachten, tegenstrijdig beleid en worden te vaak in de steek gelaten door hun eigen organisatie. Het zijn de medewerkers die vaak te weinig gehoord worden, net als de minderjarigen, ouders en ervaringsdeskundigen overigens. Want zij hebben vaak goede ideeën die de problemen zeker kunnen helpen verlichten. Ideeën die ook kunnen helpen bij het oplossen maar dan moet er in sommige gevallen wel meer buiten de bestaande kaders gekeken worden.

Er wordt mij vaak gevraagd na een kritische beschouwing “hoe moet het dan wel volgens jou? Wat moeten we dan anders gaan doen? Hoe moet het systeem er dan uit gaan zien?” Nu aan de vooravond van een nieuw kabinet met een nieuwe Minister voor Rechtsbescherming, Franc Weerwind, en Staatssecretaris voor Jeugdzorg, Maarten van Ooijen, wil ik graag een tipje van de sluier oplichten van de, mijns inziens, noodzakelijke stappen om de jeugdzorg en jeugdbeschermingsketen beter en efficiënter te maken. Ik zeg niet dat dit artikel en mijn oplossingen het Ei van Columbus zijn, maar het is wel opgesteld na vele gesprekken met mensen binnen de sector, professionals, deskundigen maar bovenal met mensen op de werkvloer, minderjarigen en ouders. Daar waar de kennis zit. Mijn verhaal is ook niet nieuw, het kent veel gelijkenissen met het pamflet “De Jeugdsprong” van het FNV, het enige plan in mijn ogen wat een totaaloplossing biedt voor de sector, maar er zijn op details zeker verschillen.

Dit stuk is ook niet de waarheid of wijsheid in pacht, het is een denkpiste om “Van bescherming naar hulp” te gaan.

Hoe het begon

Toen ik 7 jaar terug in aanraking kwam met de jeugdzorg/jeugdbeschermingsketen kon ik op voorhand niet bevroeden wat ik allemaal zou meemaken en nu allemaal weet. Het begon binnen het vrijwillige kader. Al binnen enkele maanden viel ik van de ene verbazing in de andere. En dan heb ik het niet over verbazing dat het goed georganiseerd was maar meer de verbazing over de knulligheden van medewerkers met betrekking tot onderzoek, de schending van privacy, het gebrek aan inhoudelijke vakkennis, het podium wat mensen gegeven wordt en het vastleggen van informatie in rapporten en dossiers.

Maar de verbazing sloeg, bij de overgang van het vrijwillig kader naar het dwangkader, om in verbijstering toen in een intakegesprek de jeugdbeschermer letterlijk vertelde dat men zich niet aan de beschikkingen van de rechter hoefden te houden, laat staan uit te voeren en dat de rechters dat goed vonden. Maar ook hoefden adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming uit het, door de rechter getoetste, raadsrapport niet opgevolgd of uitgevoerd te worden omdat “jeugdbeschermers meer verstand van zaken hebben dan de ‘raadsonderzoekstertjes’ van de Raad voor de Kinderbescherming”. Binnen een halfuur stond ik verbijsterd en een illusie armer weer buiten. De jeugdbeschermer en haar teamleider hadden in 3 zinnen en 10 minuten verteld dat ze totaal wetteloos waren en zich niets aan wilden trekken van de wet- & regelgeving in Nederland. Welkom in de wereld van de Jeugdbescherming in Nederland.

Het was voor mij als vader verbijsterend en teleurstellend, maar als journalist, overigens in een heel ander vakgebied, de start van een reis door een door journalisten nog onontgonnen landschap in een stukje Nederland waarvan we nog niet konden bevroeden dat dit in onze democratie en rechtsstaat zou bestaan. Ik waande me Floortje Dessing die de wereld ging ontdekken. Overigens heeft mijn professionele benadering als journalist mij overeind gehouden. Anders was ik net zo murw gebeukt door het systeem als vele andere ouders.

Ik voelde al binnen enkele weken aan dat ik iets op het spoor was, dat men zenuwachtig werd van de verduidelijkende vragen die ik stelde, men om zaken heen begon te draaien, antwoorden uitbleven en er persoonlijke aanvallen vanuit de Gecertificeerde Instelling begonnen plaats te vinden. De tegenwerking werd groter en groter en binnen enkele weken begonnen teamleider, regiodirecteur en bestuurder zich inhoudelijk met de zaak te bemoeien. Daarna kwam het in een stroomversnelling. Hoe meer ik me begon te roeren hoe harder de Gecertificeerde Instelling begon te schoppen, hoe feller ze zich begonnen te verdedigen en hoe meer leugens er in de rapportages verschenen. Toen ik vragen ging stellen bij mijn gemeente en verschillende raadsleden kreeg ik de wedervraag of ik kon aantonen dat het een structureel probleem was. Op basis van die vraag heb ik daarop een journalistiek onderzoek uitgevoerd en vervolgens een zwartboek geschreven over de problemen bij Jeugdbescherming Brabant (JBB). Daarna brak de hel los! Werd duidelijk dat eenieder die het in zijn hoofd haalde om de misstanden binnen de jeugdbeschermingsketen in zijn algemeen en JBB in het bijzonder, te agenderen monddood gemaakt moest worden. Alles was geoorloofd volgens de bestuurder en directeur van JBB, zelfs jet op papier zetten van aantoonbare onjuistheden naar gemeenten, verbreken van geheimhoudingsovereenkomsten met een mediator ten overstaan van de rechter en uiteraard was artikel 3.3 van de jeugdwet ook in mijn geval een dode letter. Gegrond verklaarde klachten werden genegeerd, zelfs de klachten tegen de bestuurder en directeur, die gegrond waren verklaard, werden afgedaan als niet bestaand en behoefden geen opvolging laat staan een correctie. Ik was de vijand en iedereen die met mij sprak was eveneens de vijand van deze jeugdbeschermingsinstelling.

Landelijk probleem

Waar ik toen nog dacht dat het een probleem bij JBB was kwam ik er al snel achter dat het een landelijk probleem was. Meer dan 1.000 dossiers kreeg ik ondertussen binnen. Allemaal heb ik ze gelezen en bestudeerd. En daarbij viel me een patroon op van wetteloosheid, machtsmisbruik, een wereld van list en bedrog en waar het eigen belang boven dat van de kinderen staat. Dat geld en imago belangrijker zijn dan de veiligheid van de kinderen, dat ouders en advocaten, maar ook gemeenten en media de grote vijanden zijn die het de jeugdbeschermingsketen onmogelijk maken hun werk goed te doen. Maar ook de grote afstand en het dedain van medewerkers naar de ouders toe. De arrogantie van de macht die duidelijk moest maken dat je als ouder van nul en generlei waarde bent. Een beeld wat ik had maar wat ik ook terugzag in de vele dossiers.

Wat daarbij het meest opviel was de houding van wij bepalen wat er gebeurt, maken geen fouten, wij zullen ouders wel eens vertellen wat ze anders moeten doen. Een houding waarbij alle fouten bij de ouders ligt en die moet vooral kijken naar zijn eigen aandeel. Een houding van waar 2 kijven hebben 2 schuld. Maar als je, als gevolg van dit vooroordeel in strijd komt met de jeugdbeschermer geldt dat adagium niet meer: dan ligt de schuld altijd bij de ouder want de jeugdbeschermer maakt geen fouten. Een jeugdbeschermer hoeft niet te kijken naar zijn eigen aandeel want men heeft per definitie geen aandeel in de escalatie van een situatie.  Op het moment dat je een jeugdbeschermer aanspreekt op de inhoud van het dossier of diens handelen dan ben je niet leer- of coach baar, heb je geen inzicht in je eigen gedrag en kan er alleen op betrekkingsniveau gecommuniceerd worden. Dat is vreemd als je juist inhoudelijke vragen stelt.

Ik verbaasde me als ondernemer, want dat ben ik ook, over het gebrek aan organisatie, aan vakkennis, aan de handelingsverlegenheid. Maar bovenal aan het gebrek aan zelfreflectie en professionaliteit om met inhoudelijke kritiek om te gaan. Er leeft binnen de bestuurskamers en muren van de jeugdbeschermingsketen maar één waarheid: de waarheid van de bestuurders en jeugdbescherming zelf. De waarheid dat de hele wereld tegen de jeugdbeschermingsketen is en dat de wereld – lees ouders, advocaten, gemeente, media en inmiddels ook rechters en ervaren deskundigen – maar 1 doel hebben: de sector kapotmaken. Maar dat is zeer bezijden de waarheid: al deze mensen willen hetzelfde: een beter functionerende jeugdzorg die betaalbaar is en kwalitatief goede zorg kan leveren, waar het kind beter van wordt en de rechtsbescherming van kinderen en ouders goed geborgd is. Al deze partijen hebben een (redelijk) zelfde visie die vaak alleen op details afwijkt. Alleen de sector zelf heeft een totaal afwijkende visie. Als iedereen zegt dat de zee blauw is en de sector zelf zegt dat de zee rood is dan moet je je afvragen wie het dan juist ziet? En of je je mening niet moet bijstellen? Dit is het gebrek aan zelfreflectie.

Ketenprobleem

En waar ik dacht dat het probleem binnen de jeugdbeschermingsinstellingen lag kwam ik er na de publicatie van het zwartboek achter dat het probleem dieper in de organisatie van de keten zat. Een systeem wat uit ‘ketenpartners’ bestaat, het grootste jeukwoord binnen deze sector wat mij betreft omdat het aangeeft dat, hoe je het ook went of keert, je altijd tegen een keten van partijen oploopt die, hoewel ze allemaal een eigen verantwoordelijkheid hebben, het als partners altijd met elkaar eens zijn en het voor elkaar opnemen. Zo opereren ze, zo sorteren ze daarop voor en zo bewerken ze elkaar, spreken die verwachtingen ook naar elkaar uit. Zitten regelmatig bij elkaar (op schoot) en spreken nadrukkelijk steeds vaker over mensen en niet met mensen. En wat een partner uitspreekt wordt zonder toetsing blind voor waarheid aangenomen, want partners liegen toch niet tegen elkaar? GI’s, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, CJG, Politie, Openbaar Ministerie, de Rechtspraak, verschillende hulpverleners, soms advocaten, gemeenten, tuchtcollege, ministeries en de Inspecties Gezondheidszorg & Jeugd en Justitie & Veiligheid: ze kiezen ten alle tijde elkaars kant en vertrouwen elkaar blind. Ook al zien ze de fouten, ze vallen elkaar niet af.

Na het zwartboek

Na het zwartboek heb ik mij steeds verder en meer kunnen en mogen verdiepen in deze materie en wereld. Maar ook steeds meer journalisten hebben zich, naar aanleiding van het zwartboek, op de jeugdzorg gestort. Befaamde en gerespecteerde onderzoekcollectieven als Follow the Money, Pointer, Argos, landelijke- en regionale dagbladen, tv-programma’s als 1Vandaag en De Hofbar maar ook documentairemakers hebben ingezien dat hier zaken gruwelijk misgaan, er doofpotten zijn, zaken verborgen moeten blijven, kritische rapporten in bureaulades verdwijnen. Gemeenteraadsleden zien dat hun budgetten op gaan in de bodemloze putten van de Gecertificeerde Jeugdbeschermingsinstellingen die als Holle Bolle Gijs in de Efteling alleen maar kunnen roepen “Geld hier, Geld hier, Dank u!”

Het tekent ook de afstand tussen Het Binnenhof, Tweede Kamer en Kabinet, en het land dat steeds meer mensen in het land de problemen zien maar er in het ‘andere Den Haag’ een totaal ander beeld bestaat van de werkelijke problemen. Overigens is dat niet alleen een jeugdzorg dingetje maar een totaal probleem volgens een parlementaironderzoek van Andre Bosman die vaststelde dat de uitvoeringsinstellingen, wat de jeugdbescherming in de kern ook is, elk contact met de burger missen en de menselijke maat uit het oog verloren hebben.

Maar wat we ook zien is dat de landelijke en lokale overheden en vertegenwoordigers, Tweede Kamer en Kabinet, Gemeenteraden en Colleges van B&W, geen oog hebben voor de misstanden waar ouders, jeugdigen en advocaten tegen aanlopen. Dit komt voornamelijk omdat de jeugdbeschermingsketen een ongekend sterk lobbynetwerk heeft wat elk patroon en calamiteit afdoet als incident, dat er meerdere kanten aan een verhaal zitten en dat de keten nooit kan reageren in verband met de privacy. Elk gesprek stopt dan. Maar als iets een patroon is, en die patronen zien we steeds vaker, is de privacy allang geen issue meer omdat patronen zich niet laten vangen in één dossier maar juist in tientallen dossiers zichtbaar zijn. Namen en rugnummers van cliënten zijn dan helemaal niet meer belangrijk. Kijk naar de toeslagenaffaire: Waren er 3 of 4 ouders geweest dan was er door de privacyregels nauwelijks een mogelijkheid geweest om een patroon te bespreken. Nu het 50.000 dossiers zijn is er een gekend patroon van onrecht blootgelegd. Patronen over het niet goed functioneren: er zijn er helaas talloze te vinden binnen het systeem van de jeugdbeschermingsketen. Patronen die zullen leiden tot een grotere en heftiger affaire dan die van de Toeslagenouders.

Camping Het Binnenhof

Voor wat betreft de jeugdzorg vertelde een adviseur van een Gecertificeerde Instelling mij dat als het Binnenhof een camping zou zijn het vol zou staan met tenten, caravans en campers van lobbyisten van Jeugdzorg Nederland, Gecertificeerde Instellingen en andere betrokken. Mensen betrokken in het platform ‘Scheiden Zonder Schade’ van André Rouvoet hebben ooit aangegeven dat als ze de problemen rondom complexe scheidingen echt willen oplossen dat, voordat de plannen op papier staan, Jeugdzorg Nederland en de Familierecht advocaten zich al verzameld hebben in Den Haag om zich tegen deze plannen te keren. Hun verdienmodel zou namelijk wegvallen. Daarnaast weet men op het ministerie dat dure hulpprogramma’s niet werken maar erkent men dat de ontwikkelaars en adviseurs van deze programma’s te machtig zijn en zorgen dat deze programma ingezet blijven worden ook al werken ze contraproductief.

Mijnenveld

Het geeft weer wat voor mijnenveld de Jeugdzorg is en waarbij eigen belangen worden geplaatst boven die van waar het eigenlijk om gaat: de kwetsbare kinderen die hulp nodig hebben. Het lobbycircuit heeft ook landelijk duidelijk gemaakt dat alles geoorloofd is om de huidige structureren in stand te houden. Kijk alleen al naar de handelswijze van de voormalige minister van Rechtsbescherming Sander Dekker en staatssecretaris Paul Blokhuis die steevast weigerden om in contact te treden met ouders of collectieven van ouders, die nimmer reageerden op mails, brieven, telefoontjes of andere oproepen. De ouders bestonden gewoonweg niet. Kamervragen werden niet of onjuist beantwoord, amendementen werden niet uitgevoerd, op vragen van de media werd telkens duidelijk dat niet de waarheid verteld werd en signalen dat er dingen misgaan werden categorisch ontkent. Waarbij telkens de boodschap van de sector, het zijn incidenten of klachten van teleurgestelde en gefrustreerde ouders, werd geloofd.

Kennis opgedaan

Als journalist en ouder heb ik de afgelopen jaren dus ruim kennis en ervaring op kunnen doen met het systeem van jeugdzorg en jeugdbescherming. Mij een beeld kunnen vormen van de problemen. Met veel mensen gesproken, zowel op de werkvloer, in de bestuurskamers, beleidsambtenaren, wethouders, burgermeesters, advocaten, rechters, deskundigen. Formeel en informeel. In de afgelopen jaren heb ik mij vaak kritisch uitgesproken over de jeugdzorg. Maar altijd over de organisatie in de sector en de beleidsbepalers daarin.

De medewerkers op de werkvloer willen steeds vaker graag anders, werken zeker met de beste intenties maar worden door hun eigen organisaties en leidinggevenden gedwongen in situaties waarin ze zichzelf niet kunnen vinden. Dat leidt tot stress en werkdruk, dus ziekteverzuim en uitstroom. Maar medewerkers vertellen vaak een iets genuanceerder verhaal over hun ziekteverzuim en uitstroom dan de werkgevers. Ja, de werkdruk is zeker een belangrijk ding maar die werkdruk komt niet alleen door de grote hoeveelheid caseload of complexiteit maar komt meer en meer door de onveiligheid die men voelt in de eigen organisatie en druk die vanuit de bestuurskamers wordt opgelegd. Maar medewerkers zijn niet dom en herkennen de problemen ook wel. Vooral de extreme toename van het aantal complexe scheidingen, zaken waarin je het als jeugdbeschermer toch nooit goed kan doen, zijn funest. De toename van deze zaken binnen de jeugdbeschermingsketen is de druppel voor veel medewerkers in de sector. Het feit dat de bestuurders hier geen actie op ondernemen is niet helpend om mensen binnen boord te houden. Maar complexe scheidingen zijn een verdienmodel dus de bestuurders zullen er alles aan doen om deze ‘productgroep’ binnen boord te houden. Zij die hiertegen opstaan en hun mond opendoen worden afgestraft, arbeidsovereenkomsten niet verlengd. Er wordt steeds meer met kortlopende contracten gewerkt of op dure detacheringsbasis gewerkt. Vanuit de werkgever kan je dan makkelijk van mensen af. Medewerkers ervaren dit als onveilig en kiezen daarom eerder voor vastigheid in andere functies.

Kritiek geven is makkelijk

Regelmatig wordt mij dan ook gevraagd hoe het dan wel moet. Ik zal hieronder in hoofdlijnen proberen uit te leggen hoe de jeugdzorg en bescherming in mijn ogen eenvoudiger, beter en efficiënter kan.

Wat niet helpt

Maar eerst wat niet helpt: Er zijn in de afgelopen maanden meerdere visies gedeeld door de sector zelf om de problemen op te lossen. De grote gemene deler is meer geld zonder dat er een echte visie gegeven wordt wat met dat geld te gaan doen. Hierbij weten we dus zeker dat we blijven doen wat we deden en dus houden wat we hadden, al ruim 75 jaar. Een niet functionerende jeugdzorg en jeugdbeschermingsketen.

Iets anders wat ook niet gaat helpen zijn de vele projectgroepen en brainstormclubjes die zijn samengebracht om ‘out of the box’ te gaan denken en ‘buiten de lijntjes willen gaan kleuren’. In deze clubjes zitten beleidsambtenaren van gemeenten en de gemeentelijke inkooporganisaties, mensen van de Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdbeschermingsinstellingen, Veilig Thuis en CJG, dure adviesbureaus en soms ook van de Rechtspraak. Ik lees soms zelfs dat deze mensen bij elkaar gebracht worden en dat men moet gaan denken als ontwerpers van conceptcars. Alleen de bedenkers van conceptcars komen vaak niet uit de eigen organisatie van het automerk, die worden van buitenaf aangezocht, zoals architecten of meubel- en modeontwerpers om zo volledig, out of the blue, te kunnen denken en ontwerpen zodat er iets nieuws ontstaat, iets wat er nog niet is, wat vooruitstrevend is, wat echt met andere ogen bedacht is. De nu samengestelde clubjes halen hun referentiekader uit hun dagelijkse praktijk terwijl hun dagelijkse praktijk juist de problemen heeft veroorzaakt en op dit moment zelfs verergert. We missen dus de vernieuwende invloeden en denkpistes.

Kijken we naar de problemen in de jeugdzorg dan missen we dus de buitenstaanders die ‘out of the blue’ kunnen denken. Maar ook zien we de belangrijkste mensen niet aan tafel: de jongeren om wie het gaat, ouders, ervaringsdeskundigen, advocaten. Met andere woorden we praten weer over mensen en niet met. Als je hier vragen over stelt dan krijg je regelmatig als antwoord dat ‘deze mensen’, alleen al het dedain waarmee over belanghebbenden en direct betrokkenen gesproken wordt, al op voorhand hun verhaal hebben kunnen doen en hun mening als eerste is gehoord bij inspraakavonden. Maar een echte terugkoppeling is er nooit. En als de samenvatting van de inspraakavonden op tafel komt is de mening van betrokkenen al meerdere keren gefilterd om onwelgevallige zaken eruit te halen. Hun meningen en ervaringen zijn gesteriliseerd, gepasteuriseerd en vervolgens zijn de wenselijke smaak- en zoetstoffen toegevoegd om zo het plan naar de meest wenselijke vorm van de opdrachtgevers toe te schrijven. De belangrijkste mensen zitten vervolgens dan ook niet aan tafel daar waar de besluiten genomen worden, waar ze direct kunnen zien waar de zwakke plekken en de valkuilen zitten. De belangrijkste personen worden als niet belangrijk aan de zijkant gezet alsof ze niet in staat zijn om ook op dit level een zinvolle bijdrage te leveren. Toen ik onlangs aan een burgermeester vroeg waarom men ervaringsdeskundigen niet aan tafel liet aanschuiven was haar reactie dat ze dat alleen kon als ervaringsdeskundigen hun eigen trauma’s volledig verwerkt hadden en dat was zeer moeilijk vast te stellen volgens haar. Het antwoord was voor mij helder: wij willen geen inmenging in dit soort zaken en weten het zelf beter!

De werkwijze van dit soort clubs komt op mij over als dat de directeur die net zijn bedrijf failliet heeft laten gaan vervolgens door de curator gevraagd wordt om een doorstart met hetzelfde managementteam te maken en daarbij de kennis van de mensen op de werkvloer, die gewaarschuwd hebben voor het faillissement, niet mag gebruiken. De kans op herhaling van het falen is 99%!

Complex werkterrein

De jeugdzorg is zeker een complex werkterrein, dat onderschat ik zeker niet. Een terrein waarin te veel lagen zitten, te veel werk gedoubleerd wordt, verkeerde mensen aan de verkeerde knoppen draaien. Vaak wordt de transitie als oorzaak van de problemen genoemd. Dat is zeker niet juist. Al ver voor de transitie, en in sommige rapporten wordt gesteld 75 jaar, functioneerde de jeugdzorg al niet. Het niet functioneren was zelfs de aanleiding voor de transitie. Dus teruggaan naar voor 2015 is zeker niet de oplossing.

Maar hoe dan wel?

Van bescherming naar hulp

Wat de toeslagenaffaire duidelijk maakt is dat het beschermen van de maatschappij tegen vermeende fraudeurs, en deze hardvochtig en generiek aanpakken, niet de juiste methode is. In dergelijke situaties is maatwerk en specifiek forensisch onderzoek noodzakelijk. Dat geldt ook voor de jeugdzorg en jeugdbescherming.

Er wordt binnen de jeugdbeschermingsketen met name gekeken naar het kind wat beschermd zou moeten worden tegen, met name, de boze ouder(s). De gemiddelde jeugdzorgwerker voelt zich Mega Mindy en moet het kind gaan beschermen. En desnoods tovert ze zichzelf met het kind weg bij de ouders waarna het kind veilig zou zijn. Maar die veiligheid is vaak schijnveiligheid. Omdat biologische en psychologische banden anders werken dan men denkt. Om dat te doorgronden zijn andere opleidingen nodig dan die de gemiddelde jeugdbeschermer heeft doorlopen. Het is dan ook niet de taak van de jeugdbeschermer om het kind te beschermen. Het is de taak van de jeugdbeschermer om voor de jeugdige die hulp te organiseren, en niet zelf te bieden, waarmee het kind zichzelf kan beschermen en weerbaar kan maken. Dus men moet niet beschermen maar hulp bieden.

Want kijkend naar de kinderen die ooit uithuisgeplaatst zijn, zijn de meesten er niet beter van geworden. Maar wat als thuis wel direct de juiste hulp was ingezet, zoals schuldsanering, verslavingszorg of een goede gekwalificeerde coach, anders dan de jeugdbeschermer zelf, die ouders en jeugdige wel bij elkaar hadden kunnen brengen. Dan was de schade kleiner geweest. Niet alleen voor de jongere en ouder zelf, maar ook de maatschappelijke schade. De juiste hulp is dus niet het kind uit huis plaatsen, zelf een mediation gesprek voeren met 2 scheidende ouders, zelf omgangsbegeleiding gaan doen of zelf een psychologische analyse en diagnose maken, maar is de juiste geaccrediteerde hulpverlener zoeken en inzetten.

Met de eerdere uitspraak dat teruggaan naar voor 2015 niet wenselijk is impliceer ik direct dat de decentralisatie een feit is en dat we die met zijn allen moeten gaan onderschrijven en naar de wet moeten gaan handelen. Het stelsel hoeft dan ook niet veranderd te worden. De decentralisatie was zeer zeker niet fout, is niet op alle fronten afgerond en goed uitgevoerd, maar de basis is goed. Door zorg lokaal te beleggen kan er sneller, goedkoper en efficiënter gehandeld worden. In de ouderen- en thuiszorg is dezelfde transitie geweest, ook met veel hobbels, maar daar is de transitie uiteindelijk door iedereen geaccepteerd en functioneert het naar behoren. Uiteraard met hobbels maar het systeem loopt. Binnen de jeugdzorg moeten we daar ook naar toe. Maar er zijn nog wel wat puntjes die opgelost moeten worden.

Verbinding

De belangrijkste en relatief makkelijkste is verbinding maken. Sinds dit jaar ben ik betrokken bij de het Clubhouse Platform ‘Zin en Onzin van de Jeugdzorg’. Een platform opgezet door 3 medewerkers van Jeugdbeschermingsinstellingen die op persoonlijke titel bezig zijn om verbinding te bewerkstelligen tussen medewerkers van de jeugdbescherming en ouders. Ik gaf eerder al aan dat er een groot verschil, en dus afstand zit, tussen de medewerkers op de vloer en ouders. Wat mij deze samenwerking heeft geleerd is dat er ‘zonder wrijving geen glans is’ maar ‘dat waar het praten stopt het (van elkaar) leren eindigt’. Ouders en jeugdbeschermers zijn tot elkaar veroordeeld door de situatie. Dan kun je beter met elkaar samen werken. Maar samenwerken kan alleen als je beiden openstaat voor verbinding en bereid bent je kwetsbaar op te stellen. Dat je zelfreflectie kunt tonen en bereid bent om fouten toe te geven in plaats van de anderen alleen maar terecht te wijzen. Dat je bereid bent om je autoriteit niet door repressie maar door overtuigingskracht te tonen. Het gesprek inhoudelijk te voeren. Hier ligt de grote uitdaging voor ouders en jeugdbeschermers.

Het Clubhouse Platform biedt sector en ouders de kans om, soms op het scherpst van de snede, met elkaar in gesprek te gaan en tegenstellingen bloot te leggen maar toch respectvol met elkaar om te gaan. De randen te zoeken om elkaar te begrijpen, advocaat van de duivel te spelen. Het is een eerste en unieke samenwerking die noodzakelijk is om stappen te kunnen maken binnen de sector. Het mooie en unieke hierbij is dat het vanaf de vloer zelf komt, ze zelf ouders gezocht hebben omdat ze de noodzaak van verandering zien, verandering die niet vanuit de bestuurskamers te verwachten is. Het is een stap vanuit de sector die respect verdient.

Systeemveranderingen

Ook in het systeem moeten er veranderingen plaatsvinden. Zo moeten er een aantal basisvoorwaarden gecreëerd worden om het systeem beter werkbaar te maken en verantwoordelijkheden te verduidelijken:

1)     De gemeente is zowel financieel, organisatorisch als inhoudelijk verantwoordelijk voor de zorg. Dat is wettelijk al zo maar alle partijen onttrekken zich hieraan. Dat betekent onder andere, ook al besteed de gemeente de zorg uit aan instellingen, dat de gemeente volledig eindverantwoordelijk is en blijft. Gemeenten zullen wel binnen de wet de ruimte moeten krijgen om partijen, aan wie zij zaken hebben uitbesteed, aansprakelijk te kunnen stellen voor disfunctioneren en niet nakomen van contractuele verplichtingen. Gemeenten moeten ook ten alle tijde controle kunnen uitvoeren op de uitvoeringsinstantie, administratie en voortgang van behandelingstrajecten. Dit kan al binnen de AVG, al wordt de AVG vaak misbruikt om het eigen onvermogen of onwil te verbloemen. Indien nodig kunnen geheimhoudingsovereenkomsten worden opgesteld. Verder zou de VNG afspraken kunnen maken met bijvoorbeeld de IGJ die als onafhankelijke toezichthouder de instellingen controleert. Dit moet dan wel anders dan hoe de IGJ nu opereert. (Hierover later meer)

2)     De gemeenten moeten de huidige contractering van zorgaanbieders loslaten. Als gevolg van de huidige contractering worden zeer veel geaccrediteerde zorgverleners buitenspel gezet. Hierdoor is in sommige gevallen slechts 15 tot 25% van de beschikbare capaciteit aan hulpverlening beschikbaar. Gevolg is schaarste, wat allereerst leidt tot wachtlijsten, en vervolgens tot prijsopdrijving. Door alle geaccrediteerde hulpverleners die, bijvoorbeeld, in het BIG-register staan beschikbaar te maken kunnen wachtlijsten worden weggewerkt. Daarbij geldt dat de regievoerders in deze geen keuze meer mogen maken in wie ze in willen zetten, omdat ze bijvoorbeeld goed met die persoon kunnen werken, maar met name moeten kijken waar iemand het snelst geholpen kan worden. Uiteraard moeten we iemand die problemen heeft met autisme niet naar een omgangsbegeleider sturen.

3)     Het gedwongen kader, de ondertoezichtstellingen, voogdijmaatregelen en uithuisplaatsingen, die nu bij de gecertificeerde jeugdbeschermingsinstellingen zijn ondergebracht, moet ook bij de gemeente worden belegd. Hiermee wordt de decentralisatie volledig afgerond. Alles wordt dan volledig lokaal belegd. Dit impliceert dat de gecertificeerde jeugdbeschermingsinstellingen in de huidige vorm kunnen worden opgeheven. (Hierover later meer)

4)     Bij de gemeenten komen Gemeentelijke Regie Centra (GRC). Feitelijk is dit wat de huidige CJG’s al zijn alleen is het CJG ook nog te vaak betrokken bij de inhoudelijke hulpverlening. Dat is straks niet meer mogelijk. Bij de GRC wordt alleen de regie gevoerd op alle jeugdzorg zaken, vrijwillig en gedwongen. Deze GRC hebben geen inhoudelijk bevoegdheden, koppelen alleen zorgvragen aan hulpverleners, volgen of de afspraken nagekomen worden en rapporteren terug als dat noodzakelijk is zoals bij een OTS of een UHP. De regisseurs sturen de rapportages van de hulpverleners een op een door naar de opdrachtgevers en hebben geen bevoegdheid hier inhoudelijk op in te gaan. De regisseurs mogen alleen rapporteren over zaken waar zij zelf bij betrokken zijn en dat is in hoofdzaak of er meegewerkt wordt aan afspraken en of afspraken nagekomen worden.

5)     Vaststellen wat wel en niet in de jeugdzorg hoort. Veel zaken worden in de jeugdzorg ondergebracht terwijl die bijvoorbeeld in de WMO of het onderwijs thuishoren. De overheid dient een duidelijker overzicht te geven wat wel bij de jeugdzorg hoort en wat niet. Overigens wil dat niet zeggen dat het GRC bij bijvoorbeeld dyslexie ondersteuning niet betrokken kan zijn, alleen moet de rekening wel naar het juiste potje gestuurd worden.

Toegang

Om in de jeugdzorg terecht te komen zijn er nu meerdere verwijzers die veelal allemaal een andere ingang gebruiken om in het stelsel te komen. De ingangen kunnen lopen via huisartsen, lokaal maatschappelijk werk, scholen, veilig thuis, politie, reclassering, rechtspraak, GI. Dit is te veel en onoverzichtelijk. Feitelijk moeten er maximaal 2 ingangen zijn:

1)     Huisartsen: deze zijn autonoom en als huisartsen een doorverwijzing geven zal deze worden opgevolgd. Het regiecentrum koppelt daarna de hulpvrager aan de juiste hulpverlener. De hulpverlener informeert het regiecentrum over de voortgang in de afspraken en de huisarts over de inhoudelijke voortgang van de hulpverlening.

2)     Meldpunt Jeugdzorg (MPJ). Het MPJ is de samenvoeging van het CJG en VT en dient lokaal belegd te worden. Hier kan iedereen die hulpvragen heeft terecht: ouders, jongeren, school, politie, andere hulpverleners en andere betrokkenen. In al deze gevallen vindt er aan de voordeur een triage plaats door een orthopedagoog of psycholoog. Op basis van deze triage wordt de jongere direct doorverwezen naar het juist loket, dus de juiste hulpverlener. In basis altijd in het vrijwillige kader. Het GRC zorgt ook hier voor de juiste combinatie van hulpvraag aan hulpverlener. De hulpverlener rapporteert rechtstreeks terug aan de triagerende orthopedagoog/psycholoog.

Triage

De belangrijkste verandering in het systeem is de centrale rol die de triage inneemt. Direct bij de entree in het systeem bij het MPJ wordt er bij de aanmelding een triage gedaan door een orthopedagoog of psycholoog. Deze triagist dient een medische registratie te hebben. Zowel de minderjarige als de ouders worden door de triagist gesproken. De triagist bepaalt het beleid, zet de minderjarige en de ouders door naar het juiste loket, dat kan, in basis en bij voorkeur, in het vrijwillige kader, en indien noodzakelijk, in het gedwongen kader zijn. De operationele uitvoering wordt uitgevoerd en gevolgd door het GRC terwijl de inhoudelijke verantwoordelijkheid belegd blijft bij de triagist.

De triagisten zijn in dienst van het MPJ. Dit zal de kosten van de jeugdzorg bij de gemeenten in eerste instantie verhogen echter met het opheffen van de Gecertificeerde Jeugdbeschermingsinstellingen komt er een fors budget vrij. Op termijn zal het kosten verlagend zijn omdat na de triage men direct kan doorschakelen naar het juiste loket, er minder lagen in de jeugdzorg zijn, geen onnodige overdrachten en stapeling van onderzoeken meer en minder wachtlijsten zijn. Tevens zijn de perverse financiële prikkels die nu in de sector aanwezig zijn weggenomen hetgeen ook tot verlaging van de kosten zal leiden.

Gemeentelijk Regie Centrum

Een belangrijke rol is in mijn visie weggelegd voor het Gemeentelijk Regie Centrum. Hier wordt de jeugdhulpverlening volledig gecoördineerd. Door 1 coördinatiepunt kan er sneller en efficiënter gewerkt worden, is er meer overzicht op hulpvragen en beschikbaarheid van hulpverleners. Maar het regiecentrum heeft nog een nadere functie: controle.

Te vaak hoor ik dat niet geleverde hulp wel gedeclareerd wordt, dat minderjarigen bij meerdere gemeenten of zelfs regio’s gedeclareerd worden. Door alles op 1 plek te beleggen is er straks ook 1 punt van waar uit de betalingen aan hulpverleners plaatsvinden. Het regiecentrum heeft inzicht in de gemaakte afspraken, controleert ook of deze nagekomen worden. Daarbij worden ook doelen en termijnen afgesproken. De meeste hulp is planbaar en ook behandelduur is redelijk in te schatten. De regisseur controleert samen met de triagist of de doelen behaald zijn en de behandelduur in overeenstemming met het gangbare. Door te werken met 1 regisseur en het bepalen van een behandelduur kunnen ook de vervolgstappen goed gepland worden waardoor geen tijd, dus de minderjarige teruggeworpen wordt, en ontwikkelingen verloren gaan.

Van vrijwillig naar dwang

Als blijkt dat triagist van mening is dat de hulpverlening niet in het vrijwillige traject plaats kan vinden of voortgezet schakelt de triagist door naar de rechtbank en verzoekt om een kinderbeschermingsmaatregel met daarin ook het advies voor de juiste hulpverlening. De triagist levert zijn rapport aan bij de rechtbank die vervolgens het rapport laat toetsen door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voert dus niet zelfstandig een uitgebreid onderzoek uit maar toetst of het onderzoek aan de wetenschappelijke maatstaven voldoet en juist is uitgevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming kan mensen horen indien nodig. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechtbank.

Als de rechtbank besluit tot een maatregel wordt de triagist de toezichthouder en het GRC doet daarna de operationele uitvoering: het koppelen van de juiste hulpverlener, borgen van de afspraken en volgen of nagekomen worden. Dat betekent verder dat de triagist standaard aan de rechtbank de voortgang rapporteert en de Raad voor de Kinderbescherming alleen nog maar toetst.

Positie meldpunt Veilig Thuis

Veilig Thuis wordt opgenomen in het MPJ waarin in ook een Gemeentelijk Meldpunt Mishandeling (GMM) wordt opgezet. Zij nemen meldingen op, onderzoeken deze en maken alleen een risicotaxatie. Dit gebeurt door speciaal opgeleide crisisteams. Op basis van hun bevindingen wordt de melding doorgezet naar de triagist. Doorlooptijd maximaal 72 uur! Is er geen crises of spoed dat wordt de melding regulier doorgezet naar het MPJ die bepaalt wat noodzakelijk is.

Opheffing gecertificeerde jeugdbeschermingsinstellingen

De meest ingrijpende maatregel in deze visie is de opheffing van deze gecertificeerde jeugdbeschermingsinstellingen. Door het afronden van de decentralisatie en het onderbrengen van de taken van de Gecertificeerde Instellingen, toezichthouden en regisseren, bij het GRC zijn deze (regionale) gecertificeerde jeugdbeschermingsinstellingen feitelijk overbodig. Het GRC is speciaal toegespitst op regievoeren. Daarnaast kan met het onderbrengen van deze taken bij het GRC de doelstelling van de transitie, lokaal beleggen van hulp maakt hulp sneller toegankelijk en efficiënter, volledig bereikt worden. Daarnaast wordt er een extra, vertragende, schakel tussen uit gehaald, zijn er geen onnodige dossier overdrachten, blijven kinderen in beeld bij de dezelfde triagist die het verloop beter kan volgen. Daarnaast worden ook de, extreem hoge, dossierkosten voor een OTS of UHP weggesneden.

Deze opheffing zal een financiële besparing opleveren van minimaal €150 tot €200 miljoen zijnde de overheadkosten en salarissen op bestuurders en managementniveau bij de Gecertificeerde Jeugdbeschermingsinstellingen. Veel mensen op de werkvloer kunnen doorschuiven naar de GRC omdat het aantal dossiers in eerste instantie niet zal afnemen, dus het werk blijft. Al zal het werk wel anders worden: meer regie en geen hulpverlening, maar dat is iets wat ze nu ook niet mogen doen. Aan de andere kant zal er meer gebruik gemaakt moeten worden van externe hulpverleners, omdat het GRC geen hulp mag verlenen, waardoor daar een vraag naar goede hulpverleners ontstaat. Daarom zou de afronding van de transitie niet tot een groot verlies van arbeidsplaatsen hoeven te leiden op de werkvloer of afname van de noodzakelijke jeugdzorg. Die hoort immers al extern belegd te zijn en zit niet in de jeugdbeschermingsinstelling.

Tot slot wordt met de opheffing van de Gecertificeerde Jeugdbeschermingsinstellingen een ander niet wenselijk fenomeen gestopt: de vercommercialisering en marktwerking in de gedwongen jeugdzorg. Binnen de huidige jeugdbeschermingsketen is een perverse financiële prikkel waarbij hoe meer dossiers men heeft hoe meer inkomsten men heeft. Je ziet dat deze instellingen telkens op zoek zijn naar manieren op met meer en nieuwe dienstverlening meer omzet te genereren. Logisch omdat men financieel de eigen broek moet ophouden. Maar met een dalend aantal kinderen, dalend aantal kinderbeschermingsmaatregelen en een toenemende druk op de te hoge tarieven moeten deze instellingen op zoek naar middelen en nieuwe diensten om hun bedrijfsvoering overeind te houden om niet failliet te gaan. Maar het probleem is dat de overheid deze (nieuwe) diensten moet betalen uit de algemene middelen. Dit wordt op termijn onhoudbaar dus moeten we naar een andere organisatievorm toe.

Dit neven effect, vercommercialisering, van de decentralisatie en de Jeugdwet past niet in hoe we als maatschappij gedwongen hulpverlening moeten en willen vormgeven. Bedenkt u zich eens dat we de Extra Beveiligde Instelling in Vught en alle andere penitentiaire instellingen gaan vercommercialiseren. En de bewaking van criminelen en terroristen over gaan laten aan commerciële hulpverleners. Dit is niet wenselijk en niet in het belang van de veiligheid van Nederland. Waarom dan wel de gedwongen jeugdzorg op die manier vormgeven?

Veilig Thuis

Ook Veilig Thuis zal in deze plannen een andere plek in de keten krijgen. Nu zijn veel Veilig Thuis afdelingen gekoppeld aan de Gecertificeerde Jeugdbeschermingsinstellingen. Dit is onwenselijk omdat op deze manier dossiers, en dus inkomsten door geschoven kunnen worden. Daarnaast zien we ook bij Veilig Thuis een werkdruk ontstaan doordat de regio’s vaak te groot zijn maar ook dat men vaak werk doet wat niet tot de kerntaken behoort: een risicoanalyse maken, daarop anticiperen en vervolgens zo spoedig mogelijk doorzetten. Op dit moment zijn doorlooptijden van enkele maanden na een veiligheidsmelding normaal. Dat kan nooit in het belang van het kind zijn.

Door lokaal een GMM op te zetten kan men lokaler en kleinschaliger werken waardoor men sneller kan handelen. Ook kan men direct doorschakelen naar de triagist die direct kan doorverwijzen naar het juiste loket.

Logistiek/operationeel denken

Wat mij opvalt is dat veel jeugdbeschermers en hulpverleners op dit moment bij de dag leven en plannen. Enerzijds veroorzaakt door de wachtlijsten, dat erken ik zeker als complexiteit, maar ook omdat men soms niet verder kan en wil denken. Voor een behandeling staat vaak een vastgestelde termijn. Als die termijn 5 maanden is moet je bij de aanvang al beginnen met plannen voor het vervolgtraject zodat als de 5 maanden voorbij zijn men direct verder kan. De regisseur moet dan ook bij aanvang direct een complete tijdsplanning inzetten waarbij ook rekening gehouden wordt met scenario b en c. Door direct door te plannen kan de hulpverlening doorlopen en worden kinderen niet geconfronteerd met onnodige pauzes die niet alleen vertraging opleveren maar minderjarigen ook weer terug kunnen werpen in de ontwikkeling.

Wachtlijsten

Een van de meest gehoorde problemen in de jeugdzorg is de wachtlijsten. De gemeenten kijken boos naar de jeugdzorg en dan met name naar de Gecertificeerde Jeugdbeschermingsinstellingen dat ze opnamestops hebben of dat het te lang duurt voordat hulp wordt ingezet. Deze verontwaardiging is zeer selectief en gedeeltelijk zelfs onterecht. Het zijn de gemeenten zelf die de wachtlijsten veroorzaken.

De gemeenten contracteren immers de zorg en maken afspraken over welke partijen ingezet mogen worden, welke arrangementen aangeboden mogen worden en tegen welke tarieven. Maar wat ik in veel gemeenten zie is dat men totaal niet weet wat men inkoopt of afspreekt. Het ingekochte niet afgestemd is op de vraag.

Een paar voorbeelden:

In een regio zijn 1000 dossiers per jaar die via CJG en GI naar een kinderpsycholoog moeten. In de regio zijn 10 kinderpsychologen. Er worden er 4 gecontracteerd. CJG en GI hebben een voorkeur voor slechts 2 van de 4. Dat betekent dat deze 2 kinderpsychologen per jaar 500 dossiers krijgen, dat is 10 per week. Terwijl als ze alle 10 de psychologen inzetten ze elk 2 krijgen per week. Alleen al met deze simpele actie kunnen wachtlijsten voorkomen worden.

In de jeugdzorgplus en gesloten opvang zie ik steeds vaker dat men kiest voor 1 aanbieder. Deze aanbieder wordt op kwaliteit uitgezocht, wat in basis natuurlijk goed is. Maar die kwaliteit is natuurlijk elke gemeente of regio bekend en dus meerdere regio’s maken afspraken met deze partij. Vervolgens wordt er ‘penny wise pound foolish’ gedacht bij de inkoop: als we nu een exclusief contract sluiten met deze aanbieder en alles daar onderbrengen kunnen we scherpere tarieven afspreken. Maar met wedden op1 paard wint iemand zelden zijn eigen inzet terug. Bedenk je eens dat we alleen maar mondkapjes van Sywert van de Linden hadden ingekocht, dan was de schatkist nu leeg geweest en hadden we alleen maar afgekeurde mondkapjes gehad met alle risico’s van dien.

Maar het inzetten op 1 partij is om nog een andere redenen heel gevaarlijk:

Vergelijk het met de trein in de spits: je wilt van Utrecht naar Amsterdam en de NS zet slechts 1 treinstel in voor maximaal 100 personen. Op het perron staan 150 personen. Dat betekent dat 50 mensen moeten wachten op de volgende trein. Vervolgens komen er weer 150 mensen bij op het perron. En de volgende trein kan er weer maar 100 meenemen. Dan staan er inmiddels dus 200 mensen te wachten op trein nummer 3. En zo verstopt het perron. De gewenste doelstellingen, sneller en betere hulp zonder wachtlijsten wordt niet gerealiseerd. Daarnaast kan deze instelling nooit alle complexe zorg bieden die nodig is waardoor het gewenste doel nooit bereikt kan worden.

Dit gaat ook gebeuren bij de gesloten jeugdzorg als men slechts met 1 partner in zee gaat. De oproep van de Gecertificeerde Instelling dat ze vastlopen op de wachtlijsten is een zeer terechte. En de schuld daarvan ligt echt bij de gemeentelijke inkooporganisaties die zonder enige echte kennis van inkoop strategieën inkopen alsof het om koffiebekertjes gaat bij de koffiezetautomaat.

Maar ook de GI’s gaan niet helemaal vrijuit in deze. Te vaak zie ik dat men slechts met een beperkt aantal hulpverleners wil samenwerken. Dat men van de 4 gecontracteerde psychologen er maar met 1 of 2 wil samenwerken en liever een minderjarige op de wachtlijst zet dan dat men met nummer 3 of 4 moet gaan werken. Als reden wordt dan vaak door de jeugdbeschermer gegevens dat men geen zin heeft om steeds het door de jeugbeschermingsketen ingezette beleid te moeten toelichten en verdedigen. Maar hier gaat dan al iets gruwelijk mis: de jeugdbeschermer zet geen hulpverleningsbeleid uit maar dat moet de hulpverlener, in dit geval de psycholoog doen. De jeugdbeschermer mag alleen regisseren. Dit is dan ook 1 van de redenen waarom er aan de voorzijde bij de entree direct een goede triage moet plaatsvinden, door een gekwalificeerde orthopedagoog of psycholoog, die het vervolgens het beleid bepaalt en de hulpverlener zijn werk laat doen.

OTS/UHP

Een ondertoezichtstelling of UHP moet een ultimum remedium zijn. Ik wijs hierbij op de ‘beweging van nul’ van Peter Dijkshoorn wiens visie ik op dit punt volledig onderschrijf. Het aantal kinderen wat niet thuis opgroeit is in Nederland ongekend hoog, zelfs ontoelaatbaar hoog voor een land wat in de top staat van landen waar welvaart en geluk hoog aangeschreven staan. De huidige aanpak staat helaas te veel in het teken van beschermen in plaats van helpen.

Er zijn helaas ook situaties waarbij het voor minderjarige en ouders beter is als er een UHP komt. In alle gevallen dient er gewerkt te worden aan een terugplaatsing bij de eigen biologische ouders danwel een dusdanige hulpverlening dat contact tussen minderjarige en biologische ouder mogelijk is en blijft, tenzij de veiligheid van de jongere of ouder zich daar tegen verzet. Een perspectiefonderzoek dient dus altijd bij een verzoek machtiging UHP al gedaan te zijn.

Als een jongere in een gezinsvervangend tehuis wordt geplaatst danwel in een gesloten instelling dient ook hier gewerkt te worden aan spoedige terugkeer in de maatschappij tenzij de veiligheid van jongere en maatschappij zich daartegen verzet. Eenzame opsluiting of afzondering in een gesloten cel mag alleen als dit in het belang van de veiligheid van de jongere zelf is danwel in het kader van de veiligheid van de medewerkers. Elke opsluiting dient echter wel gemeld te worden bij de inspectie die hier controleert of de sanctie proportioneel was.

Complexe scheidingen

80% van de caseload binnen de jeugdbescherming betreft complexe scheidingen. Maar een complexe scheiding is geen zaak van de minderjarigen, het is een geschil tussen de ouders. Door een complexe scheiding aan de jeugdzorg toe te wijzen worden kinderen onderdeel gemaakt van een strijd die niet de hunne is. Daarnaast gaat het kind niet scheiden. We kennen geen ex-kinderen, ex-papa of ex-mama. Het is een absolute misser van de wetgever en de Rechtspraak om deze zaken via het familierecht in de jeugdbescherming onder te brengen.

Een complexe scheiding is de strijd tussen 2 ouders, hierbij komt rancune, woede, jaloezie, rouw en andere volwassen emoties kijken. Maar ook bijvoorbeeld huisvestingsproblematiek, verkoop en aankoop van een andere woning, hypotheken, boedelscheiding, financiële afwikkeling, schuldsanering, bedrijfssplitsingen, testamenten, andere nalatenschappen etc. En ook niet te vergeten volwassenen persoonlijkheidsproblemen. Daarnaast wordt de strijd ook nog eens aangewakkerd door het toernooimodel in de rechtbank waar advocaten profijt bij hebben en de belangen van de kinderen vaak ondergeschikt gemaakt worden aan de belangen van de cliënt en soms van de advocaat zelf.

Dit zijn allemaal zaken die een jeugdbeschermer niet kan oplossen omdat zij van de meeste zaken geen verstand heeft. Dat is geen diskwalificatie van de jeugdbeschermer maar al de genoemde zaken zijn allemaal specialismes en je kan nu eenmaal niet alles zelf doen. De jeugdbeschermer eigenaar maken van het totale probleem, met de opdracht het binnen een jaar op te lossen, is een onmogelijke opdracht. Het feit dat de bestuurders van de jeugdbeschermingsketen geaccepteerd hebben dat complexe scheidingen als zaken bij hen ondergebracht kunnen worden hebben de problemen die er al waren verergerd. De grote werkdruk, en daarmee de uitval van medewerkers, ligt vrijwel volledig aan deze complexe zaken.

De jeugdbescherming moet dus geen leidende rol meer hebben in deze zaken. In dat kader ondersteun ik de visie en voorstellen van het Expertteam Ouderverstoting. Elke gemeente dient een scheidingsloket te hebben waar ouders die willen scheiden, en waar kinderen bij betrokken zijn die nog thuiswonend zijn, dienen zich hier te melden. Een scheidingsregisseur zal dan een inventarisatie maken en de scheiding begeleiden. De scheidingsregisseur meldt de kinderen ook bij het MPJ waarna de triagist met ouders en jongere in gesprek gaat om vast te stellen of er sprake kan zijn van een complexe scheiding met mogelijk ex-partnergeweld of risico op ouderverstoting. Door afname van de MASIC kan hier een inschatting in verkregen worden. Daar waar dit alles niet kan in het vrijwillige kader kan de scheidingsregisseur een machtiging vragen aan de rechtbank danwel de rechtbank verzoeken een om een bijzonder curator te benoemen die de scheiding gaat afwikkelen. Er kan in dit geval speciaal voor de kinderen een coach benoemd worden die de belangen van de kinderen in ogenschouw neemt.

Ouderverstoting

Een afgeleide van complexe scheidingen is ouderverstoting. Ook hiervoor geldt dat de gemiddelde jeugdbeschermer hier geen of onvoldoende kennis van heeft. Door direct bij de triage bij een scheiding hier onderzoek naar te doen kan al direct doorgeschakeld worden naar een gekwalificeerde psycholoog die direct kan handelen. Hierdoor zal de gevolgschade voor de minderjarige en ouder ook kleiner zijn. Tevens kan er ook direct door de triagist inzicht verkregen worden in huiselijk- of ex partnergeweld, mishandeling of misbruik. Hierdoor kan al direct doorgeschakeld naar de juiste hulpverlening en juridische procedures indien noodzakelijk.

Rechtsbescherming

Een van de grootste kritiekpunten is de rechtsbescherming van ouders en minderjarigen. De belangrijkste punten zij de bejegening van ouders en minderjarigen maar ook artikel 3.3 van de jeugdwet waarin staat dat de GI en de RvdK in de rapporten en verzoeken naar se rechtbank toe alle van belang zijnde feiten volledige en naar waarheid moeten aanleveren. Op dit moment gebeurt dat stelselmatig niet. In de wet staat geen sanctie op het niet naleven van dit artikel. Dit moet veranderen. Iedereen die meewerkt aan een rapportage of verzoekschrift aan de rechtbank moet persoonlijk tekenen voor zijn of haar eigen bijdrage dat deze volledig en juist is. Alle checks and balances moeten zijn uitgevoerd. De aanleverende persoon is persoonlijk verantwoordelijk en kan, bij het aanleveren van onjuiste informatie hierop aangesproken worden. Dat geldt voor de hulpverleners maar ook voor ouders en andere betrokkenen. De straffen kunnen variëren van niet ontvankelijk verklaring tot schadeloosstelling voor belanghebbenden die schade ondervinden van onjuiste rapportages.

Klacht- en tuchtrecht

Voor wat betreft de bejegening moeten we met name kijken naar het klacht- en tuchtrecht. Op dit moment wordt het klacht en tuchtrecht volledig uitgekleed. Dat is niet wenselijk. Daarnaast kent de jeugdzorg en eigen tuchtrecht. Ook dat is niet wenselijk.

Ten aanzien van de bejegening dient de behoorlijkheidswijzer van de Nationale Ombudsman de norm te zijn voor zowel de organisatie als de medewerkers. Organisatie en medewerkers zijn niets meer of minder dan de ouder of minderjarige.

Voor klachten dient een landelijk klachteninstituut te worden opgesteld die volledig onafhankelijk kan bemiddelen of klachten kan afhandelen. Adviezen van de klachtcommissie worden opgevolgd en men kan hier alleen om zwaarwegende redenen van af wijken. Voor wat betreft het tuchtrecht dient de jeugdzorg ondergebracht te worden bij het medisch tuchtcollege.

Inspectie en Certificering.

Met de opheffing van de Gecertificeerde Jeugdbeschermingsinstellingen kan ook het huidige certificeringssysteem, wat zeer ondoorzichtig overkomt, worden opgeheven. De complete controle op het functioneren van de sector komt neer op de inspectie. De inspectie zal sneller moeten acteren op klachten en meldingen die binnenkomen bij het landelijk meldpunt. De gemeenten kunnen hierbij als opdrachtgever gelden, maar ook het landelijk klachtencentrum. De inspectie heeft tot taak om de gemeentelijke regiecentra te controleren.

Ketenpartners

Het is het jeukwoord van de sector. Iedereen is ketenpartner van elkaar hetgeen automatisch maakt dat ouders en minderjarigen tegenover een complete keten van partijen staan die elkaar als partners biet afvallen. Je moet je bedenken dat je een geschil hebt met de Media Markt en je vervolgens dat geschil eerst bij de consumentenbond neerlegt en later bij de rechter maar beiden zeggen dat Media Markt een ketenpartner is. Dan kun je toch al nooit meer vertrouwen op een eerlijke behandeling? Doordat Raad voor de Kinderbescherming en rechtbank nu al ketenpartners zijn, maar ook Gecertificeerde Instelling en Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis en CJG weet je op voorhand dat je tegen meerder partijen tegelijk moet opboksen om je gelijk te krijgen. Dat is niet wenselijk en past niet binnen de in Nederland wenselijke systemen.

De vaak te korte lijnen tussen de schakels in de keten moeten worden doorgeknipt de directe telefoonlijnen worden afgesneden. Iedere partij moet zijn eigen werk doen en moet door de volgende in de lijn onafhankelijk worden beoordeeld op zijn merites.

Is dit de oplossing?

Met deze opzet is er nog maar 1 entree, directe triage aan de voordeur door een kundig iemand, worden kinderen direct doorgestuurd naar het juiste traject en 1 vaste regisseur. Geen opeenstapeling van partijen en langdurige onderzoeken. Wordt de rechtsbescherming in ere hersteld, wordt er gewerkt naar minder kinderbeschermingsmaatregelen en snellere hulpverlening zonder wachtlijsten. Worden de complexe zaken opgelost waar ze opgelost moeten worden en niet meer over de rug van de kinderen en jeugdbescherming uitgevochten. Onnodige schakels er tussen uit gehaald en zijn er genoeg voorbeelden gegeven waarom het betrekken van ouders, minderjarigen en ervaringsdeskundigen belangrijk is. Maar ook dat men anders moet gaan denken in inkoopprocessen, dat er een andere visie noodzakelijk is omdat doorgaan op de ingeslagen weg een doodlopende weg zal zijn. Die alleen nog maar meer geld gaat kosten en onnodig slachtoffers. Maar het belangrijkste is dat we niet gaan onderzoeken hoe we een kind het beste kunnen beschermen maar direct na de entree in de jeugdzorg gaan helpen door de juiste hulpverlening in te schakelen.

Ik zeg niet dat dit plan volmaakt is, maar het geeft mijns inziens voldoende aanleiding tot discussie en inhoudelijk meer richting dan veel andere rapporten en plannen die vaak te veel geschreven zijn vanuit de huidige situatie.